Mijn moeder riep altijd: "Gaan jullie maar een poosje het bos in.........."
Als kind uit een ondernemers gezin, geboren om 11:30 uur op de drukste dag van het jaar (de dag voor kerstmis) was het niet handig als je teveel de dagelijkse werkzaamheden verstoorde.
Vader was altijd druk in de banketbakkerij, moeder in de winkel en daar fietste je als kind een beetje tussendoor. Op het moment dat je even geen amandelen op de gevulde koeken hoefde te leggen (want je handen gebruiken dat werd je net zo snel geleerd als lopen) en je misschien een beetje in de weg ging lopen, dan riep mijn moeder dus altijd: "Ga maar een poosje het bos in". Daarmee bedoelde ze: Ga maar buitenspelen. Nou en dat zei ze dan niet tegen dovemans oren.
Nu was mijn vader de jongste uit een boerengezin en zijn oudste zus was mijn peettante. Zij was ook met een boer getrouwd en hadden een gezin van 12 kinderen. Ik mocht daar altijd op de boerderij logeren.
Op de zolder sliepen de jongens. Echt ruimte voor een logeerbed was er niet, dus sliep je op een dikke deken op de grond. Als dan om 5:30 uur de bel ging (mijn peetoom had een knopje naast zijn bed waarmee een soort deurbel ging om de jongens wakker te maken), de oudste 2 eruit gingen om de koeien te gaan melken, dan stapte ik even over naar een warm bed om nog een paar uurtjes door te slapen.
Op de boerderij was je vervolgens heel de dag buiten aan het spelen.
Lekker door het lange gras banjeren, vogelnesten zoeken en dan de eieren rapen en uitblazen voor je verzameling of de spreekbeurt op school. Maar ook kon je zien hoe nieuw leven werd geboren en later ook hoe nieuw leven werd gemaakt. Eerst werd je altijd nog een beetje weggehouden van het moment dat de hengsten of berenboer langskwam, onder het mom van die hengst is veel te gevaarlijk. Het was natuurlijk ook omdat je dan misschien te moeilijke vragen ging stellen.
Toen we wat ouder werden gingen we hutten bouwen waar we natuurlijk ook in wilden slapen 's nachts. Dit werd soms ook wel eens halverwege de nacht verstoord door hevig onweer waardoor we toch maar door de ouderen werden geëvacueerd.
Het buiten zijn op de boerderij heeft mij veel gebracht. Ik besloot daarom ook, tegen de wens van mijn vader, om naar de landbouwschool te gaan. Deze rondde ik in 1979 af waarna ik naar huis werd gehaald om eerst maar eens thuis te komen helpen.
Eenmaal heel druk met ondernemen in de horeca kwam er een nieuwe fase van naar buiten gaan. Met alleen maar werken kom je er niet.
Het begon met een advertentie in de Delfse Post van de vogelwacht: een basiscursus vogels herkennen. Samen met mijn neef John ontdekten we dat met een paar laarzen en een verrekijker je uren op je buik tegen een dijk van alles kon spotten in de polder. Een bijkomende voordeel was dat je zo geboeid kon raken van wat je dan zag (wat er altijd al moet zijn geweest), maar dat ook je hoofd lekker leeg gemaakt kon worden.
Als stadsmens heb ik dus altijd het voorrecht gehad toch ook veel buiten te kunnen spelen en daarom is het zo belangrijk dat we zuinig zijn op ons "buiten"!
Daarom is het belangrijk dat we ons "buiten" zorgvuldig inrichten en beheren. Niet alleen reservaten waarin je niet buiten de paden mag, maar ook niet alleen aangelegde recreatieterreinen. Een gezonde mix van actieve en passieve buiten "beleef" ruimten, waar natuurlijk ook geboert of anders ondernomen wordt samen met de natuur. Dit levert dan ook nog weer eens een veel mooier landschap op.
Dat boeren is natuurlijk niet alleen belangrijk voor het landschap, maar ook voor een belangrijk stuk van de lokale voedselproductie.
Ik ervaar buiten "zijn" als een primaire levensbehoefte en dat geldt denk ik ook voor al die andere echte stadse fratsen!